Hij kijkt haar na, met een blik die ik niet weet te definiëren.
Grijs haar, afgeleefde ogen, trage bewegingen. Hij is er minstens tachtig denk ik, zij lijkt er een eind zeventig.
De vrouw kijkt houterig over haar schouder.
Argwaan druipt langs haar wangen over een lange en beige, doch modieuze jas.
Ineens denk ik dat hij haar versiert. Die oude snoeper kijkt zonder schroom een klassevolle dame na.
Zij slaat haar ogen ten hemel, alsof hij gek is.
Hij stapt op me toe.
Ik ben dertig.
‘Kan je geloven dat wij allemaal zo oud zullen worden?’
Hij fronst zijn wenkbrauwen.
‘Zo oud als die dame daar.’
Hij knikt in haar richting, zijn ogen staan groot van verbazing en lijken slechts op dat moment het licht te hebben gezien. Ineens, zonder aankondiging. Is het daar.
Het besef.
Zij kijkt nogmaals achterom en stapt dan met stevige pas van ons weg, haar boodschappentas bijna angstig onder haar arm geklemd.
Ik heb er zonet de winkeldame bananen in zien schikken en vervolgens vroeg zij om twintig cent uit haar handpalm te zoeken, want het verschil zag zij niet meer.
‘Nu ja, als we dat geluk mogen meemaken,’ voegt hij eraan toe.
Hij maakt een onbestemd gebaar in mijn richting.
Toch spreekt zijn gezicht nog steeds meer afgrijzen dan vreugde.
Ik stap op mijn fiets en rijdt de kloof dicht van meer dan veertig jaar die de man meer moet gehad hebben dan ik.
Minstens.
En ik besef dat hij zich dichter bij mij voelde dan bij haar.
Verbondenheid speelt zich af tussen ons, onbekenden.
Doch eenzijdig.
Halleluja.